6. Valanalyse
De valanalyse
Vaak spelen meerdere risicofactoren bij vallen tegelijkertijd een rol. Het risico op een val wordt groter naarmate meer van deze risicofactoren aanwezig zijn. De valanalyse is een algemene screening welke er voor zorgt dat men bewust is van deze risicofactoren en in kaart gebracht kan worden welke bijdragen aan een val. Op die manier kunnen afgestemde interventies er voor zorgen dat het valrisico wordt teruggedrongen.
Bij (een vermoeden van) cognitieve problemen is het raadzaam om tijdens de valanalyse ook mantelzorgers te bevragen. De uitkomsten van de valanalyse kun je vastleggen in je eigen zorgdossier (anamnese of rapportage). Desgewenst kun je gebruik maken van een scoreformulier van VeiligheidNL (een invulbestand vind je ook hieronder op de pagina bij Meer achtergrondinformatie).
1. VALGESCHIEDENIS
De valgeschiedenis geeft mogelijk aanwijzingen voor onderliggende ziekte(n) alvorens je de uitgebreidere valanalyse afneemt.
De valgeschiedenis geeft inzicht in de oorzaken en gevolgen van vallen. Het geeft een beeld op welke onderwerpen in de verdere analyse meer aandacht geschonken moet worden. Vraag naar:
Bent u in de afgelopen 12 maanden gevallen?
(Zoja: eenmaal per jaar, maandelijks, wekelijks, dagelijks)Wanneer bent u gevallen?
(dag, tijdstip, vaker dan voorheen)Waar bent u gevallen?
(binnen- of buitenshuis, onder de douche of in de keuken)Wat was u aan het doen toen u viel?
(draaide u plotseling, stond u op vanuit liggende of zittende houding, had u net gegeten of inspanning geleverd)Hoe bent u gevallen?
Voelde u de val aankomen?
Kon u zelf opstaan?
Bent u bewusteloos geweest?
Heeft u bij de val verwondingen opgelopen?
Had u voor de val al klachten?
(bleek uiterlijk, misselijkheid, braken en transpireren, zwart voor de ogen, duizeligheid kunnen een voorteken (prodromaal verschijnsel) zijn) Vreemde geur- reuk- of visuele waarnemingen, kunnen duiden op epilepsie.Heeft u sinds de val nieuwe klachten?
(pijn, moeite met bewegen, angst ect.)
Let in het verhaal op de rode vlaggen en je ‘niet pluis gevoel’. Deze kunnen duiden op onderliggende ziekten.
Cliënt valt plotseling herhaaldelijk
Cliënt heeft wegrakingen (ten tijde van de val, hartkloppingen of kortademigheid rondom de val)
Cliënt heeft plotseling functionele of cognitieve achteruitgang
Cliënt is onverklaarbaar >3 kg afgevallen in de afgelopen maand
Cliënt blijft vallen ondanks valpreventieve interventies
2. mobiliteit
Problemen met balans, lopen en spierkracht verhogen het risico om te vallen.
Eerste signalen die je kunt waarnemen bij een afwijkend of onzeker looppatroon met/zonder hulpmiddel:
Cliënten moeten zich overal aan vast houden ("meubelganger")
Cliënten moeten meerdere pogingen doen om uit de stoel te komen
Cliënten gebruiken verkeerd een hulpmiddel
Cliënt komt niet meer buiten
Vraag naar:
Heeft u moeite met bewegen of lopen?
Ik zie dat u een rollator heeft. Gebruikt u die wel eens?
Kunt u opstaan zonder uw handen te gebruiken?
Bent u nog net zo mobiel als twee jaar geleden?
Bent u nog actief? Doet u bijvoorbeeld oefeningen of doet u aan sport?
Voelt u zich wel eens onstabiel?
Deze meetinstrumenten kunnen je helpen de balans, het lopen en het opstaan te testen:
Short Physical Performance Battery (SPPB): hoe hoger de score, des te beter de mobiliteit
Berg Balance Scale (BBS): hoe hoger de score, des te beter de balans (benodigde tijd 15-20 minuten)
3. Medicijngebruik
Bij ouderen neemt het gebruik van medicijnen toe en wordt hun lichaam gevoeliger voor bijwerkingen, hierdoor verhoogd de kans op vallen.
Het gebruik van bepaalde medicijnen kan de kans op vallen verhogen. De kans om te vallen is groter als de cliënt meerdere medicijnen tegelijk gebruikt. Ook als de cliënt al langdurig dezelfde medicijnen gebruikt, kunnen deze alsnog vallen uitlokken. Medicijnen blijven langer in het lichaam naarmate een cliënt ouder wordt. Bepaalde medicijnen beïnvloeden de bloeddruk, balans of het brein. Met de volgende medicijnen heeft de cliënt meer risico om te vallen:
Psychofarmaca (slaap- en kalmeringsmiddelen, antidepressiva, antipsychotica, anti-epileptica)
Cardiovasculair (hartmedicatie en/of bloeddrukverlagende medicatie)
Pijnstillers (opioïden, pijnstillende middelen op recept)
Antihistaminica (onderdrukken allergische reacties)
Urologica (middelen voor de blaas of de prostaat)
Eerste signalen die je kunt waarnemen:
Vaak merken ouderen zelf niet dat ze last hebben van bijwerkingen van medicijnen. Een overzicht van potentiële valrisicoverhogende medicijnen brengt wel de eerste mogelijke problemen in beeld: Tabel 1 uit Richtlijn Preventie van valincidenten bij ouderen.
Vraag naar:
Welke medicijnen gebruikt u? Denk hierbij aan medicatie die wordt voorgeschreven maar ook de medicatie die de cliënt zelf bij de drogist kan kopen.
4. valangst
Valangst leidt vaak tot het vermijden van fysieke activiteiten en daarmee tot verlies van spierkracht, coördinatie en flexibiliteit.
Er wordt gesproken over valangst wanneer iemand continu bang is om te vallen. Daarnaast kan diegene bang zijn voor de gevolgen die een valpartij kan hebben. Cliënten gaan hierdoor vaak alledaagse activiteiten vermijden, terwijl diegene dit nog wel kan uitvoeren. Van de zelfstandige thuiswonende ouderen is ruim de helft bang om te vallen en bijna 40% doet alledaagse activiteiten niet uit vanuit valangst. Vaak worden ouderen na een val bang om nogmaals te vallen. Maar ook zonder zelf gevallen te zijn kunnen ouderen valangst ontwikkelen.
Symptomen van valangst kunnen zijn:
Paniek/angst op momenten waarbij men denkt dat er een risico op vallen aanwezig is;
Alledaagse activiteiten vermijden, om vallen te voorkomen;
Gebruik maken van hulpmiddelen (zoals rolstoel, stok of rollator) en/of het inschakelen van personen die vertrouwd zijn in situaties waarin men bang is om te vallen;
Gedachten die irreëel zijn, hierbij wordt de kans op vallen veel te hoog ingeschat tegenover de werkelijkheid. Ook kunnen de gevolgen van een val hierbij overdreven worden;
Op een andere wijze of onzeker bewegen.
Daarnaast kunnen lichamelijk symptomen optreden, die de valangst versterken, zoals:
Hartkloppingen;
Trillen/beven;
Droge mond;
Druk op de borst/benauwdheid
Verdoofd/slap gevoel in knieën en/of benen;
Duizeligheid;
Koude rillingen/zweten (1).
Vraag naar:
Bent u ongerust, onzeker of angstig om te vallen? Zo ja, waarom ervaart u angst of onzekerheid?
Bent u bang dat u na een val niet meer op zou kunnen staan? Zo ja, waarom precies?
Zijn er dingen die u niet meer doet omdat u bang bent om te vallen? Zo ja, welke dingen?
Dit meetinstrumenten kan je helpen om inzicht te krijgen in de valangst:
Falls Efficacy Scale International (FES-I): De FES-I bestaat uit 16 items of de verkorte versie uit 7 items. Een hoge score komt overeen met een grote valangst.
5. Cognitie en stemming
Ouderen met cognitieve problemen en dementie vallen twee keer zo vaak als leeftijdsgenoten zonder deze problemen. Ook een delier of depressie leiden mogelijk tot vallen.
Cognitieve stoornissen kunnen de kans op een val vergroten. Cliënten met een cognitieve stoornis schatten hun eigen mogelijkheden en taken die zij moeten uitvoeren verkeerd in. Ze begrijpen opdrachten onvoldoende en weten niet goed welke risico’s bepaald gedrag met zich meebrengt. Bij gevorderde dementie gaan ook fysieke functies zoals balans, spierkracht en uithoudingsvermogen verloren. Daarnaast kunnen neurologische mechanismen achteruitgaan. Cognitieve problemen en dementie leiden zo tot een verhoogd valrisico. Dat hangt samen met een afname van lichamelijke activiteit, verminderde aandacht voor de omgeving en het gebruik van psychotrope medicatie (uit de valanalyse). Plotselinge verwardheid, die binnen enkele uren of dagen ontstaat, kan duiden op een delier. Dit kan onder andere ontstaan door bijvoorbeeld een blaasontsteking, een longontsteking, diabetes mellitus die niet goed onder controle is, verstopping of pijn.
Signalen bij een verminderde cognitie:
Vergeten
Het wordt moeilijker om nieuwe informatie te onthouden.
De cliënt kan zich niet meer herinneren wat er gisteren gebeurd is.
Dingen die de cliënt vroeger altijd wist, zijn moeilijker te herinneren. Of het is helemaal weg uit het geheugen.
De weg niet weten
De cliënt verdwaalt in een bekende omgeving.
De cliënt weet niet meer waar hij is.
De tijd niet weten
De cliënt weet niet of het ochtend, middag of avond is.
De cliënt weet niet welke dag het is.
Praten
Het wordt moeilijker om te praten met mensen.
Er ontstaan 'rare' gesprekken doordat de cliënt ineens niets meer weet te zeggen of onlogische antwoorden geeft.
De cliënt weet niet meer of hij een verhaal al verteld heeft.
Plannen maken, dingen doen, opruimen
Het lukt minder goed om gewone dingen te doen, zoals boodschappen doen, koffie zetten, eten koken en opruimen. De cliënt weet niet meer goed hoe het moet.
De cliënt is vaak dingen kwijt en vindt ze later op een vreemde plek terug. Misschien denkt de cliënt dat anderen spullen hebben meegenomen.
Het lichaam
De cliënt zorgt minder goed voor zichzelf. Aankleden of haren kammen wordt moeilijk.
De cliënt vergeet soms te eten en eet minder.
De cliënt krijgt moeite met lopen.
Anders voelen en doen (gedrag)
De cliënt doet anders en reageert anders. Misschien was de cliënt bijvoorbeeld vroeger rustig en nu drukker.
De cliënt kan opeens boos zijn of verdrietig of voelt zich onrustig of bang.
Signalen van een depressie:
De twee belangrijkste verschijnselen van een depressie zijn:
De cliënt is het grootste deel van de dag somber.
De cliënt heeft (bijna) nergens meer zin of plezier in.
Daar kunnen andere klachten bijkomen:
De cliënt voelt zich schuldig, overbodig of waardeloos.
De cliënt voelt zich onrustig en snel geïrriteerd. Of juist traag en sloom.
De cliënt is besluiteloos en/of kan zich niet goed concentreren.
Het eten smaakt niet meer. Of de cliënt wilt juist extra veel eten. De cliënt is daardoor meerdere kilo's aangekomen of afgevallen.
De cliënt is moe. De cliënt slaapt slecht of juist heel veel.
De cliënt vindt het leven zwaar. Misschien verlangt de cliënt soms naar de dood of denkt aan zelfdoding.
Signalen van een delier: Iemand met een delier gedraagt zich plotseling anders dan je gewend bent.
De cliënt is verward en praat vaak onsamenhangend (een gesprek is daarom moeilijk te voeren).
De cliënt kan de aandacht er niet bij houden.
De cliënt is niet helder en reageert niet normaal op zijn omgeving.
De cliënt verliest de greep op de werkelijkheid: heeft geen vat meer op zichzelf of de omgeving; hij/zij De cliënt zegt soms dat hij zich niet zichzelf voelt.
De cliënt heeft soms gedachten die niet kloppen (wanen).
De cliënt ziet, hoort of ruikt soms dingen die er niet zijn (hallucinaties).
De cliënt kan hierdoor heel angstig zijn en in paniek raken.
Iemand met een delier kan door deze verschijnselen onrustig worden of juist stil, of afwisselend onrustig en stil.
Onrustig en opgewonden: een patiënt die in bed ligt kan aan de lakens gaan plukken of proberen uit bed te stappen. Door de wanen en hallucinaties wordt hij achterdochtig, schrikachtig, kwaad of agressief.
Stil en teruggetrokken: de patiënt staart voor zich uit of maakt moeilijk oogcontact.
Afwisselend onrustig of stil: de patiënt is bijvoorbeeld overdag heel rustig en teruggetrokken, maar raakt in paniek zodra het donker wordt en is dan moeilijk te kalmeren.
Vraag naar:
Wat heeft u gisteren gedaan?
Welke dag is het?
Bent u de laatste tijd somber of voelt u zich depressief?
Heeft u de laatste weken nog plezier of interesse in activiteiten waar u normaal plezier aan beleeft?
Deze meetinstrumenten kunnen je helpen de cognitie, een depressie of delier in kaart te brengen:
6. gezichtsvermogen
Een verminderd gezichtsvermogen merken veel mensen niet, maar verhoogd wel het risico op vallen.
Vraag naar:
Hoe vaak laat u uw ogen controleren?
Wanneer was de laatste keer?
Heeft u moeite met tv-kijken of autorijden?
Maakt u gebruik van een bifocale of multifocale bril?
Is er voldoende licht in/om het huis?
Test het gezichtsvermogen: laat de cliënt hardop een stuk uit de krant lezen, hoofdletters en kleine letters (op 25 cm afstand) met eigen bril.
Bijziendheid: dichtbij ziet de cliënt goed, ver zien is minder scherp
Verziendheid: veraf ziet de cliënt goed, maar dichtbij is minder scherp
7. Duizeligheid
Verschillende soorten duizeligheid kunnen vallen veroorzaken.
In grove lijnen zijn er drie verschillende soorten duizeligheid, te weten: vertigo, presyncope, disequilibrium. Daarnaast heb je ook nog aspecifieke duizeligheid welke niet door één duidelijke oorzaak wordt bepaald maar multifactorieel kan zijn. Laat bij voorkeur de cliënt in zijn eigen woorden zijn duizeligheid omschrijven. Een hulpmiddel hoe je hier naar door kunt vragen vind je hier.
Breng in kaart:
De aard van de duizeligheid:
draaiduizeligheid
licht gevoel in het hoofd/gevoel flauw te vallen
onzekerheid bij bewegen
Het beloop van de duizeligheid:
ontstaat: acuut of geleidelijk
treedt: eenmalig, recidiverend (terugkerend) of continue op
duurt: seconden, minuten, uren of dagen
De uitlokkende factoren van de duizeligheid:
houdingsafhankelijk: denk aan opstaan of bij langer staan
bewegingsafhankelijk: denk aan positieverandering van het hoofd / het snel draaien van het hoofd / bukken
spanning, stress of angst
Het gedrag tijdens de duizeligheid:
het liefst zo stil mogelijk zitten of staan
in een rustige ruimte terug willen trekken
Controleer de lichamelijke functies om klachten verder te objectiveren:
meet de bloeddruk, pols, saturatie en temperatuur
meet glucose bij diabetes mellitus
Als je de cliënt verdenkt van een bloeddrukdaling bij houdingsveranderingen, dan kun je de bloeddrukmeting uitbreiden, volgens onderstaande methode: laat de patiënt 5 minuten liggen en dan opstaan. Meet de bloeddruk liggend en vervolgens staand elke minuut. Stop als de bloeddruk systolisch ≥ 20 mmHg of diastolisch ≥ 10 mmHg is gedaald of gedurende 3 minuten niet meer daalt. Deze meting is vooral zinvol bij cliënten die worden behandeld met antihypertensiva. (Desgewenst kan de POH of doktersassistente de meting uitvoeren.)
8. Incontinentie
Het voorspelt kwetsbaarheid, maar bijvoorbeeld haasten naar het toilet verhoogd ook het risico op vallen.
Incontinentie kan een indicator zijn voor algehele kwetsbaarheid:
Verstoorde urine-uitscheiding: niet kunnen plassen, frequent plassen, druppelsgewijs urineren, in de nacht plassen, incontinentie, continue aandrang, urineretentie
Functionele urine-incontinentie: gevoel van aandrang, incontinentie vaak in de vroege ochtend, urineren voordat toilet is bereikt, tijd na het gevoel van aandrang is te kort om het toilet te bereiken
Overloop urine-incontinentie: overrekking van de blaas, hoog residuaal volume na mictie, onwillekeurig urineverlies van kleine beetjes urine, in de nacht plassen
Reflex urine-incontinentie: geen gewaarwording van een volle blaas, afwezigheid van mictiedrang, onvermogen willekeurig urine op te houden of te beginnen, onvolledige lediging
Urineretentie: afwezigheid van urineproductie, urine druppelen, niet kunnen plassen, frequent urineren, overloop incontinentie, gewaarwording van volle blaas, kleine hoeveelheden urineren
Diarree: ten minste uitscheiding van meer dan 3 losse vloeibare ontlasting per etmaal met defecatiedrang
Vraag naar:
Heeft u ongewenst urine- en/of ontlastingsverlies?
Zo ja, wanneer ervaart u urine verlies?
Stress urine-incontinentie: onwillekeurig urine verlies van kleine beetjes urine bijvoorbeeld bij hoesten, lachen, niezen of inspanning
Urge urine-incontinentie: mictiedrang, onvermogen op tijd het toilet te bereiken om urine verlies te voorkomen
9. Gehoorproblemen
Een verminderd gehoor heeft invloed op het evenwicht maar ook het bewustzijn in de omgeving.
Een slecht gehoor kan er voor zorgen dat cliënten zich minder bewust zijn van hun omgeving en daarmee een kortere tijd hebben om te reageren. Een eventuele schrikreactie kan het gevolg zijn. Daarbij speelt het gehoor een belangrijke rol bij het behouden van het evenwicht.
Vraag naar:
Heeft u moeite om een een-op-een gesprek te voeren?
Heeft u moeite om gesprekken te volgen in drukke ruimtes?
10. Algemene dagelijkse levensverrichtingen
Het risico op vallen verhoogd wanneer cliënten moeite heeft met ADL of daarbij hulp nodig heeft.
Hoe meer hulp een cliënt nodig heeft bij ADL, hoe hoger het risico is om te vallen.
Dit meetinstrument kan je helpen de mate van hulp die een cliënt nodig heeft om ADL uit te voeren vast te stellen:
Barthel index: hoe hoger de score hoe hoger de mate van onafhankelijkheid.
Katz: geeft een beoordeling van iemands vermogen om ADL activiteiten uit te voeren.
11. Omgeving
Een val wordt vaak veroorzaakt door de interactie tussen de omgeving (extrinsieke factoren) en de fysieke competenties van ouderen (intrinsieke factoren).
Een rommelige omgeving, onveilige weersomstandigheden, onvoldoende antislipmateriaal in badkamer, onvoldoende verlichting, niet-vertrouwde omgeving, gebruik van fixatiemiddelen of losliggende vloerkleedjes kunnen risicofactoren zijn voor een val. Met de onderstaande vragen kun je de omgevingsfactoren bij de cliënt in kaart brengen. Elke vraag die beantwoord wordt met een 'nee' duidt op een risico.
Met betrekking tot gewoonten:
Loopt u altijd rustig (zonder haast) naar bijvoorbeeld de keuken of het toilet?
Neemt u de tijd om wakker te worden voor u uit bed stapt?
Neemt u de tijd om de telefoon op te nemen als u wordt gebeld, of om naar de voordeur te gaan als de bel gaat?
Gebruikt u een stevige huishoudtrap (geen stoel of kruk) als u iets wilt pakken dat hoog ligt?
Besteedt u voldoende aandacht aan het goed neerzetten van een trap of ladder als u die gebruikt?
Doet u altijd eerst het licht aan voor u uit bed stapt?
Vermijdt u ‘s nachts het gebruik van de trap?
Ruimt u losse spullen in de tuin (gereedschap of tuinafval) direct op?
Draagt u buiten stevig schoeisel?
Overweegt u bij winters weer of u echt de straat op moet?
Met betrekking tot de woning:
Zijn de drempels in uw huis verwijderd of afgeschuind?
Heeft u op elke verdieping een telefoon?
Is uw huis overal goed verlicht?
Heeft u losse kleedjes voorzien van antislipmateriaal?
Zijn uw stoelen, bank en bed hoog, zodat u gemakkelijk kunt opstaan?
Heeft u voldoende loopruimte tussen uw meubels?
Zijn losse kabels op de vloer netjes weggewerkt ?
Ruimt u losse spullen naast uw bed op? (bijvoorbeeld uw pantoffels)
Heeft u een anti-slip vloer in uw badkamer en toilet?
Zijn uw badkamer en toilet voorzien van goede steunen of handgrepen?
Zorgt u ervoor dat losse spullen nooit op de trap liggen?
Is de trap voorzien van trapleuningen aan beide kanten?
Zitten de trapleuningen en trapbekleding stevig vast?
Is de ruimte onderaan uw trap vrij van bijvoorbeeld kastjes of een kapstok?
Is uw terras of tuin vrij van bladeren, algen en mos?
Is uw terras vlak, zonder ongelijke tegels of afstapjes?
12. Voetproblemen en schoeisel
Voetproblemen of ongeschikt schoeisel kunnen moeite geven met lopen en balans.
Vraag naar:
Heeft u last van uw voeten? Zo ja, waar heeft u last van?
Heeft u het gevoel op watten te lopen? (sensibiliteit)
Welk schoeisel draagt u meestal thuis?
Is de cliënt bekend met artrose / artritis?
Bekijk de blote voeten en let op:
Eeltknobbels of eksterogen (clavi)
Ingegroeide teennagels
Stands afwijkingen (zoals platvoet of holvoet)
Teenafwijkingen (hallux valgus, hamerteen, klauwteen, mallet-teen)
Blaren, zweren of wondje(s) aan de voeten
Amputatie van tenen
Controleer de sensibiliteit van de voeten:
vitale sensibiliteit
pijnzin
grove tastzin
temperatuurzin (op indicatie)
Gnostische sensibiliteit
fijne tastzin (aanraking)
vibratiezin (stemvork)
positie- en bewegingszin
proef van Romberg
Bekijk het schoeisel:
stevigheid: biedt het ondersteuning en stevigheid?
de juiste pasvorm: niet te groot of te klein?
zolen: niet te glad (geen profiel) en niet te stug (schoenen moeten meebuigen met de voeten)?
brede zool, lage hak en niet te zwaar?
veters die niet makkelijk losgaan?
13. Voedingstoestand en Vitamine D
Verschillende voedingsstoffen zijn belangrijk voor het onderhouden van botten en spieren, een verminderde voedingstoestand heeft daarom invloed op het valrisico.
Voedingstoestand
Kenmerken van een voedingstekort zijn onder andere:
Veranderde smaak
(onbedoeld) gewichtsverlies
voedselaversie: eten wat tegen staat
verminderde voedselinname: maaltijden overslaan of kleinere maaltijden nuttigen
bleke slijmvliezen (denk ook aan een anemie)
verzadigd gevoel direct na voedselinname
pijnlijke mondholte
zwakke kauw- en slik spieren
(onbedoeld) gewichtsverlies bij adequate voedselinname
ruim zittende kleding of afvallend horloge
Mogelijke oorzaken van ondervoeding zijn:
somatisch: bijvoorbeeld verminderde eetlust, hormonale veranderingen of moeite met kauwen, proeven, slikken of vertering
functioneel: bijvoorbeeld geen mogelijkheid om boodschappen te doen of eten te bereiden
maatschappelijk: bijvoorbeeld door eenzaamheid een verminderde eetlust
psychische: bijvoorbeeld bij een depressie, angst of verdriet een verminderde eetlust
cognitief: bijvoorbeeld bij een dementie vergeten te eten
Dit meetinstrumenten kan je helpen om cliënten te screenen op ondervoeding:
Short Nutritional Assessment Questionaire 65+ (SNAQ65+): geschikt voor thuiswonende ouderen >65 jaar.
Aandachtspunten bij wegen, let op: het gaat vooral om het gewichtsverloop
meet het gewicht op een vast moment (bijvoorbeeld wekelijks of maandelijks)
gebruik steeds dezelfde weegschaal
weeg zonder schoenen, jas of andere zware kleding
weeg zo mogelijk op een vast tijdstip, bij voorkeur in de ochtend
weeg zo mogelijk de cliënt met een lege blaas
houdt bij relevante ziektebeelden rekening met oedeem en/of ascites (buikvocht) die het gewichtsverloop kunnen beïnvloeden.
Vitamine D
Bij aanwezigheid van één of meer van onderstaande risicofactoren komt matige tot ernstige vitamine D-deficiëntie in de wintermaanden bij meer dan 50% van de mensen voor.
Onvoldoende zonlichtexpositie (in Nederland van oktober tot april, stads- en binnenleven, kleding, zonnebrandcrème)
Onvoldoende productie van vitamine D in de huid door een donkere huid, hoge leeftijd of chronische ziekte
Adipositas (overgewicht)
Gestoorde nierfunctie en sommige medicijnen (anti-epileptica, tuberculostatica)
Osteoporose
Osteoporose verhoogd niet het valrisico, maar wel het fractuurrisico. Risicofactoren zijn:
eerdere wervelfractuur
fractuur na 50e levensjaar
gebruik van corticosteroiden (>7,5mg prednison-equivalent/dag gedurende > 6 maanden)
maandenlange immobiliteit
laag lichaamsgewicht <60kg
laag lichaamsgewicht <67kg
één van de ouders ooit fracturen gehad (met name heupfractuur bij moeder)
Bronnen
VeiligheidNL. 2020, september. Valanalyse: Zo beoordeel je valrisico bij ouderen. Geraadpleegd in 2021, van https://www.veiligheid.nl/.ibmmodres/domino/OpenAttachment/veiligheid/website.nsf/F952A83942467ABCC12585D8002C4588/asset/Valanalyse.pdf
De Jongh, T.O.H., De Vries, H., Grundmeijer, H.G.L.M., 2011. Diagnostiek van alledaagse klachten. Uitgeverij: Bohn Stafleu van Loghum.
De Jongh, T.O.H., Buis, J. Daelmans, H.E.M., Dekker, M.J., De Jong, E., Kramer, W.L.M., Remmen, R. Verhoeff, Ch.P.M., Verwijnen, G.M., Zietse, R., 2010. Fysische diagnostiek. Uitgeverij: Bohn Stafleu van Loghum.
NANDA International, 2017. Verpleegkundige classificaties en diagnoses 2015-2017. Uitgeverij: Bohn Stafleu van Loghum.
Kaandorp, C.J.E. 2007. Klinische probleemstellingen (Hoofdstuk osteoporose). Uitgever: Prelum Uitgevers
Bouma M, De Jong J, Dros J, Maarsingh OR, Moormann KA, Smelt AFH, Van den Dool-Markus CAM, Van Dongen JJAM, 2017, juli. NHG-standaard: Duizeligheid. Geraadpleegd van, https://richtlijnen.nhg.org/standaarden/duizeligheid
De SNAQ65+ is gebruikt van www.stuurgroepondervoeding.nl.
Thuisarts.nl: ik ben bang dat ik dementie krijg
Thuisarts.nl: Ik heb last van een depressie
Thuisarts.nl: Ik wil delier vroeg herkennen
Meer achtergrondinformatie
Scoreformulier VeiligheidNL (pdf)